Language Passport - Nederlands > Portugees
Bedrijf: Uitgeversmaatschappij Walburg Pers Grootte: 14.81 MB Versie: 1.0 App Type: Universal (iPhone / iPod Touch / iPad) |
Beschrijving
Language Passport is een interactieve taalcursus die gemakkelijk te volgen is op je iPhone of iPad. Aan de hand van 22 lessen leer je nu binnen no time de taal van je vakantieland!
De opzet van het Language Passport Nederlands-Portugees is eenvoudig en gebruiksvriendelijk. De leermethode bestaat uit drie hoofdonderdelen:
1. Zinnen. Dit onderdeel bestaat uit zinnen ter kennismaking, zinnen voor op reis en 30 opbouw zinnen.
2. De woordenschat. Dit zijn woorden met een veelvoorkomend karakter als vakantiewoorden, transport en reizen, communicatie, in en om het huis en meer.
3. Het werkwoordsysteem. In dit systeem kun je een werkwoord en een tijdsbepaling aantikken waarvan vervolgens de vertaling en vervoeging op je beeldscherm verschijnen.
In de leermethode worden de lessen bijgestaan door een tolk die zinnen eerst uitspreekt alvorens ze te zien zijn. In de leer-modus van de app, die met een knop onder in het scherm geactiveerd kan worden, kan de tijd tussen de uitgesproken zin en de verschijning worden geregeld middels een interval-button. Hiermee geef je jezelf de kans om de Portugese zin te herhalen voordat je de spelling te zien krijgt. Klaar met de les? Vink hem dan gemakkelijk af van de lijst!
Ter ondersteuning van de lessen kan onder de info-button een beknopte uitleg over de uitspraak en grammatica worden gevonden.
De Language Passport taalcursussen zijn ideaal voor beginners, maar ook voor mensen die al kennis hebben gemaakt met de vreemde taal en zich de taal in eigen tempo (verder) eigen willen maken. Voor gevorderden zijn de Language Passport taalcursussen uitermate geschikt om hun talenkennis weer op te frissen.
Inhoud:
1. Kennismakingszinnen
2. Zinnen voor op reis
3. 30 opbouwzinnen
4. Vakantiewoorden
5. De Wereld, de zon, de maan
6. Transport en reizen
7. De dieren, plant, boom, bloemen
8. In en om het huis
9. Goed, beter, best, positieve dingen
10. Het lichaam en kleren
11. Slecht, slechter, slechts, negatieve dingen
12. Communicatie, praten, luisteren etc.
13. Eten en drinken
14. Geld
15. De familie
16. De tijd, dagen van de week etc.
17. Wie? Wat? Waar?
18. Getallen
19. Bijvoeglijke naamwoorden en kleuren
20. Voorzetsels en plaatsbepaling
21. Regelmatige werkwoorden
22. Onregelmatige werkwoorden